maandag 12 mei 2008

Waarschuwing voor Balkenende, Bush, en alle andere christenfundamentalisten

Lees wat er in jullie heilige boek staat in het evangelie van Mattheüs:
En Jezus ging uit en vertrok van den Tempel; en zijne discipelen kwamen bij hem om hem de gebouwen des tempels te toonen. En Jezus zeide tot hen: ziet gij niet alle deze dingen? Voorwaar zeg ik u, hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden. En als hij op den Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot hem alleen, zeggende: zeg ons, wanneer zullen deze dingen zijn? En welk zal het teeken zijn van uwe toekomst en van de voleinding der wereld? En Jezus antwoordende zeide tot hen: [...] En gij zult hooren van oorlogen en geruchten van oorlogen: ziet toe, wordt niet verschrikt; want alle die dingen moeten geschieden, maar nog is het het einde niet. Want het ééne volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ééne koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en daar zullen zijn hongersnooden en pestilentiën en aardbevingen in verschillende plaatsen. (Matth. 24:1-7).

Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal. (Matth. 24:42)
Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijnen dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven ter rechter tijd? Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer komende zal vinden alzóó doende. Voorwaar, ik zeg u, dat hij hem zal zetten over alle zijne goederen. Maar zoo die kwade dienstknecht in zijn hart zoude zeggen: Mijn heer vertoeft te komen, en zoude beginnen zijne mededienstknechten te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards: zoo zal de heer dezes dienstknechts komen ten dage op welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet, en zal hem afscheiden en zijn deel zetten met de geveinsden: dáár zal weening zijn en knersing der tanden. (Matth. 24:45-51)

En wanneer de Zoon des menschen komen zal in zijne heerlijkheid en alle de heilige Engelen met hem, dan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid: en vóór hem zullen alle de volkeren vergaderd worden, en hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt: en hij zal de schapen tot zijne rechterhand zetten, maar de bokken tot zijne linkerhand. Alsdan zal de koning zeggen tot degenen, die tot zijne rechterhand zijn: komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, 't welk u bereid is van de grondlegging der wereld; [...] Dan zal hij zeggen ook tot degenen, die ter linkerhand zijn: gaat weg van mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijne engelen bereid is; want ik ben hongerig geweest en gij hebt mij niet te eten gegeven, ik ben dorstig geweest en gij hebt mij niet te drinken gegeven, ik was een vreemdeling en gij hebt mij niet geherbergd, naakt en gij hebt mij niet gekleed, krank en in de gevangenis en gij hebt mij niet bezocht. Dan zullen ook deze hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij u hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt of krank, of in de gevangenis en hebben u niet gediend? Dan zal hij hun antwoorden en zeggen: voorwaar, zeg ik u, voor zooveel gij dit één van deze minsten niet gedaan hebt, zoo hebt gij het mij óók niet gedaan. En deze zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. (Matth. 25:31-34, 41-46)
Nóg, witgepleisterde christenfundamentalistische medemensen, is het niet te laat om tot inkeer te komen. Nóg is het einde der tijden niet aangebroken, maar het wordt wel tijd om, áls jullie tenminste geloven in wat jullie zeggen te zien als je hoogste inspiratiebron, berouw te hebben en jullie talloze fouten te herstellen:
Betert u dan en bekeert u, opdat uwe zonden mogen uitgewischt worden [...]. (Handelingen, 3:19)
Indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij onszelven en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden, hij is getrouw en rechtvaardig, dat hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zoo maken wij hem tot een leugenaar en zijn woord is niet in ons. (1 Johannes, 1:8-10).

Geen opmerkingen: