«Omdat de arbeidersklasse zich met haar simpele goedgelovigheid heeft laten indoctrineren, omdat ze zich met haar aangeboren onstuimigheid blindelings in de arbeid en de onthouding heeft gestort, heeft de kapitalistische klasse zich veroordeeld gezien tot de luiheid en het gedwongen genot, tot de onproduktiviteit en de overconsumptie. Maar terwijl de overmatige arbeid van de werker zijn vlees verwondt en zijn zenuwen foltert is die arbeid ook rijk aan smarten voor de bourgeois.
De onthouding waartoe de produktieve klasse zich zelf veroordeelt verplicht de bourgeoisie zich te wijden aan de overconsumptie van de produkten die het proletariaat mateloos fabriceert. [...]
De vrouwen uit de hoge wereld leven een martelarenleven. Om de feërieke toiletten die de naaisters zich uitsloven te vervaardigen te passen en goed te doen uitkomen schieten ze van de avond tot de ochtend van de ene japon in de andere. [...] Ingeregen in haar corsetten, in te nauwe rijglaarzen, met blote boezems die een huzaar zouden doen blozen draaien ze hele nachten rond op haar liefdadigheidsbals om een paar stuivers bijeen te zamelen voor de armelui. Heilige zielen! [...]
Tegenover deze dubbele waanzin der arbeiders, zich uit te putten door overmatige arbeid en het bestaan voort te slepen in onthouding, is het grote vraagstuk van de kapitalistische produktie niet meer om voortbrengers te vinden [...], maar verbruikers te ontdekken, hun begeerten aan te wakkeren en bij hen kunstmatige behoeften te scheppen. [...]
Al onze produkten zijn vervalst om er de afzet van te vergemakkelijken en de duurzaamheid ervan te verkorten. Omdat de Europese arbeiders die rillen van kou en van honger weigeren de stoffen te dragen die zij weven en de wijnen te drinken die zij oogsten moeten de arme fabrikanten als dollen naar onze tegenvoeters hollen om uit te zoeken wie de kleren moet dragen en wie de wijnen kan drinken [...].
Onwetenden beschuldigen onze vrome industriëlen van vervalsing, terwijl de gedachte die hen bezielt in werkelijkheid is werk te verschaffen aan de arbeiders die er niet in kunnen berusten met de armen over elkaar gekruist te leven. Deze vervalsingen, die als enige beweegreden dus een gevoel van menselijkheid hebben - hoewel zij schitterende winsten opleveren aan de fabrikanten die ze toepassen, rampzalig zijn voor de hoedanigheid van de goederen en een onuitputtelijke bron van verkwisting van menselijke arbeid zijn - bewijzen de menslievende vindingrijkheid der bourgeois en de afschuwelijke ontaarding der arbeiders die om hun arbeidsdrift te bevredigen de industriëlen verplichten de stem van hun geweten te smoren en zelfs de wetten van het fatsoen in de handel te verkrachten.»
(uit Paul Lafargue, Het recht op luiheid [Le droit à la paresse, 1880], vertaald door A.L. Constandse (Arbeiderspers, Amsterdam, 1974).
Zoals je ziet is er nog niet veel veranderd in 125 jaar... Er worden nog steeds begeerten aangewakkerd en kunstmatige behoeften geschapen (door middel van TV-reclame bijvoorbeeld) en er worden nog steeds minderwaardige producten vervaardigd, zodat ze veel te vlug weer vervangen moeten worden. En natuurlijk willen arbeiders nog steeds niets liever dan uitgebuit te worden, ook al veroorzaken ze door de overproductie de ene na de andere economische crisis.
[opmerking voor toevallig hier terechtgekomen Telegraaf- en Algemeen Dagblad-lezers en andere surfers: Lafargue bedoelt het bovenstaande bitter ironisch!]
Geen opmerkingen:
Een reactie posten