Geheel toevallig zag ik vandaag de kop van een artikel in Het Parool van gisteren ("Alpenlanden willen met quota en tijdsloten massatoerisme ontmoedigen"), waarin het begrip "tijdslot" (een onwoord, dat dankzij de 'Corona-maatregelen' sedert een aantal jaren de Nederlandse samenleving teistert), voorzien wordt van een volstrekt verkeerd meervoud, namelijk "tijdsloten".
De Dikke Van Dale [uitgave van 2005 (*)] vermeldt de term "tijdslot", maar geeft daarbij als definitie "slot dat alleen op een gestelde tijd geopend kan worden", dus een sluiting die pas op een vastgesteld moment opengaat, zoals bij een bankkluis. Een meervoud wordt daarbij niet genoemd, maar wel onder "slot". Bij de eerste betekenis (in de zin van afsluiting): slot (-en), en bij de vierde betekenis (in de zin van ruimte of tijdruimte): slot (-s).
De tegenwoordig maar al te vaak gebruikte barbaristische term (de eerste lettergreep is een Nederlands woord en de tweede komt uit het Engels) zou in goed Nederlands vervangen kunnen worden door "tijd" of "tijdstip", dat je moet reserveren om bijv. een museum te mogen bezoeken. Maar als je hiervoor perse "tijdslot" wilt gebruiken, dan is het wel zo correct om de meervoudsvorm van het Engelse "slot" te gebruiken, dus "slots".
Bij Het Parool had ik overigens deze fout niet verwacht!
(*) Sinds het volstrekt overbodige geneuzel van de TaalUnie (door mij "TaalCurie" genoemd") over de tussen-N, houd ik me niet meer aan de bedenksels van de TaalCurie, die volgens mij alleen bedacht worden om de Curie-leden weer voor een aantal jaren aan een luxe inkomen te helpen. Daarom koop ik ook geen nieuwe Dikke Van Dale meer; voortaan gebruik ik mijn eigen spelling van het Nederlands, die volgens mij correcter is, in de zin dat hij met name bij leenwoorden en afgeleiden daarvan de historische oorsprong van die woorden respecteert.