Het volgende artikel uit 1911 (gepubliceerd in De Vrije Socialist van 29 november 1911) toont aan dat er in feite maar bar weinig is veranderd in de manier waarop het grootkapitaal (met steun van de Roverheid) de gewone bevolking uitbuit en misbruikt:
De duurte en de onmacht
Niet lang geleden hadden wij een hoofdartikel „De honger komt" (zie N° 81 [10.11.1911]), waarin wij uiteengezet hebben hoe gebrek en honger in onzen tijd niet noodig waren en dat de duurte der levensmiddelen was toe te schrijven aan de kapitalisten, die de prijzen regelden naar willekeur, daarbij gebruik makende van omstandigheden als de droogte van dit jaar.
Daar staan al die knappe bollen, regeerders, hoogleeraren, leeraren, doktoren, meesters in de rechten die voor alles wat weten en met hun allen weten zij niet te voorkomen dat er honger wordt geleden, weten zij niet aan den allereersten eisch te voldoen, nl. dat alle mensche behoorlijk te eten hebben.
Het is wel een bewijs van onmacht dat zij met hun allen geen middelen weten om zoo'n toestand te voorkomen.
Nogmaals herinneren wij aan dat praktische middel, waarvan een Perzisch vorst, naar de overlevering luidt, op afdoende wijze gebruik maakte.
Er heerschte nl. in het rijk van Perzië hongersnood en het kwam ter oore van den vorst dat een zijner onderdanen door gebrek aan voedsel was omgekomen.
De vorst was woedend dat zoo iets kon voorkomen in zijn rijk en hij liet zijn eersten minister bij zich komen om hem daarover te onderhouden. Deze had heel veel praatjes, maar het bleek dat de vorst daarvan niet gediend was. En hij beval ten state af te kondigen aan de muren der stad en in alle deelen des lands het volgende dekreet: Als er een arme sterft aan gebrek, dan zal er een rijke worden opgeknoopt.
Van dien tijd af zijn er geen armen meer van honger gestorven in dat rijk.
Ziet, dat was een probaat middel.
Als de menschen, die het tegenwoordig zoo druk hebben over altruïsme, over solidariteit van belangen, over de plichten der gemeenschap, over de broederschap, dit hooren, moeten zij het er over eens zijn dat zoo'n maatregel is: 1° doeltreffend, 2° rechtvaardig en 3° natuurlijk. Welnu waarom wordt dit niet eens herhaald in dezen onzen tijd?
Want er behoeft geen honger te worden geleden.
De bespotteliijkste dingen ziet men tegenwoordig gebeuren, maar één ding weten de arbeiders en zij ondervinden het aan den lijve, nl. dat het leven tegenwoordig voor hen veel duurder is. Men kan zoo wat rekenen dat het leven 13 % duurder is, dus dat men nu ƒ 1.13 moet uitgeven voor hetgeen men vroeger voor ƒ 1.00 kreeg.
En dat schijnt overal hetzelfde te zijn.
Als men de oorzaak van een kwaal wil weten, moet men onderzoeken om te weten te komen waar de schoen wringt en vindt men dan dat die gevolgen optreden onder het eene zoowel als onder het andere stelsel, dan kan men gerust de konklusie trekken, dat dit de oorzaak niet is.
De vrijhandelaren zijn dadelijk klaar om te zeggen: dat komt van de beschermende rechten van de hooge tarieven [invoerrechten, e.d.].
Maar hoe verklaren zij dan dat in die landen waar het vrijhandelstelsel – altijd in beperkten graad, want nergens leeft men nog geheel vrij van die inkomende rechten – dezelfde toestanden worden gevonden en het gebrek evenzeer zijn intrede heeft gedaan in de landen die leven onder het vrijhandelstelsel? Dat is, dunkt ons, het bewijs, dat dit de oorzaak niet kan zijn, want dan zou hetzelfde verschijnsel zich niet moeten openbaren in beiderlei soort landen.
Als dus vrijhandelaren beweren dat de schuld gezocht moet worden in de hooge tarieven, dan kunnen de voorstanders van beschermende rechten antwoorden: als dat zoo is, hoe verklaart gij dan dat ten uwent evenzeer gebrek en hongersnood zijn?
Geen van beiden hebben gelijk.
In verschillende landen hebben demonstraties plaats gevonden tegen de duurte der levensmiddelen, ja hier en daar hadden oproeren plaats.
Karakteristiek is in dezen wat te Weenen gebeurde.
De sociaaldemokratie riep de arbeiders om te demonstreeren opdat de regeering aan het verstand zou worden gebracht hoe de toestand was. Deze beantwoordde dit met geweerkogels en sabelhouwen.
Maar er veranderde niets aan den toestand.
Men interpelleerde de regeering in den Oostenrijkschen Rijksraad om te vragen wat men dacht te doen ter leniging van den nood. Het antwoord was een hoongelach der regeerders. Een man, die in opstand kwam wegens dat duivelsch gelach en naar een revolver greep om den minister ter verantwoording te roepen, werd door een interpellant (dr. Adler) genoemd een „onrijpe jongen", een “waanzinnige" en wat niet meer.
En het Oostenrijksche volk bleef hongerlijden.
Wat Duitschland betreft, daar zijn volgens ambtelijk bericht in de maand September uitgevoerd 184.900 tonnen rogge (tegen 61.400 tonnen in 1909). In een land waar de kleine boeren niet weten waarmede zij hun vee zullen voeden, waar de arbeiders de dure prijzen voor brood en vleesch niet kunnen opbrengen, waar de jonkers tot het volk zeggen dat er een mislukte oogst is door de droogte, daar slepen die jonkers ongeveer 200.000 tonnen rogge in één maand uit het land en berooven zoo hun eigen graanmarkt.
Door goedkoope uitvoervrachten en door de uitvoerpremie van 50 mark op de 2000 pond (is 1 ton) rogge, hebben de heeren jonkers de prijzen zoo kunnen opvoeren. En nu moest er rogge van elders worden ingevoerd. Maar daar moet weer voor betaald worden. De ton rogge kostte in September te Odessa 121 mark en te Berlijn 185 mark. De staat heeft geld noodig voor onderhoud van leger en vloot en politie. De kapitalistenklasse wil bescherming harer voorrechten.
De staat dat zijn wij! zeggen de jonkers en industrieele baronnen en dwingen alles naar hun zin of liever belang. Evenals de roofridders in de middeleeuwen de warentransporten overvielen en de kooplieden uitplunderden om ze mee te sleepen naar hun roofburchten, waar zij gevangen bleven totdat zij een hoog losgeld beliefden te betalen, zoo bestelen de jonkers en industrieele baronnen van den nieuweren tijd gemeenschappelijk het volk zonder eenig gevaar heelemaal op wettelijke weg, met behulp en onder bescherming van den staat. Alles is zwaar belast en het volk, dat gebukt gaat onder die lasten staat er kalm en gelaten bij zonder de handen uit te steken.
En als er dan nog menschen zijn die zoeken verandering te brengen, dan sturen zij dat volk in de verkeerde richting.
In een Berlijnsch vliegend blaadje der soc. dem. arbeiderspartij dat wij onlangs in handen kregen, lazen wij het volgende:
„Wilt gij verbetering brengen in uw ellendig lot, wilt gij toestanden in ons vaderland aanbrengen, waarbij het een lust is om erin te leven, wilt gij boven alles in deze moeilijke dagen der vreeselijke duurte aktief daartegen opkomen, dan moet gij zelf de hand aan den ploeg slaan".
Wat nu? zoo dachten wij. Gaat de soc. Dem. arbeiderspartij (*) nu ook de direkte aktie aanbevelen, het zelfdoen aanbevelen?
Misgeraden!
Weet ge waarin dat zelfdoen bestaat? Men leest het een eindje verder:
»Bereidt u voor op de verkiezingen van den Rijksdag. Bereidt u voor op den dag der groote afrekening met de heele bende uwer vijanden. Denkt eraan dat in dezen kiesstrijd ook de beslissing valt over de geheele toekomstige ekonomische en tolpolitiek van Duitschland. Leven en gezondheid uwer kinderen ziedaar den prijs, waarom gestreden wordt"!
Ziezoo nu weten wij het. Kiest braaf, kiest ons, sociaaldemokraten en gij behoeft u verder om niets te bekommeren.
En overal doen zij hetzelfde. Hier te lande roepen zij: zorgt dat gij algemeen kiesrecht krijgt en zulke dingen zullen niet voorkomen. In een vreeselijk onbeduidend geschriftje over de duurte van den heer de Roode, redakteur van het Volk en door de partij uitgegeven, worden als middelen tegen de duurte aangegeven: strijdt voor loonsverhooging, wordt lid van de arbeiders-koöperaties, sluit u aan bij de vakvereenigingen en strijdt mede voor het eerste en belangrijkste middel om macht te veroveren, nl. voor het algemeen kiesrecht [dit werd in Nederland pas in 1919 ingevoerd] .
Nu weet men wat men doen moet.
Als dat nu geen zand in de oogen des volks strooien is, dan weten we het niet.
En dat is alles wat de heeren te zeggen hebben!
Maar hoe zullen zij b.v. beletten wat wij onlangs lazen? In 1910 bedroeg de wereldproduktie der cacao 200 millioen kilogram. Dus men zou zoo zeggen: de prijs van de cacao kan wel dalen, want er is overvloed. Maar zoo redeneeren de heeren producenten niet, integendeel zij willen den prijs hoog houden. En wat willen zij nu doen? Het plan gaat uit van belanghebbenden bij deze produktie te St. Thomé [São Tomé], Ecuador en Brazilië en zal gesteund worden door eenige banken, die de Braziliaansche koffie duurder helpen maken. Men wil nl. een derde deel der wereldproduktie opkoopen en te Lissabon opslaan om het van de markt te houden en de prijzen in de hoogte te kunnen drijven. Zal dit plan doorgaan? Er is één bezwaar: cacao gaat bij bewaren achteruit in kwaliteit. Toch is men bezig om middelen te zoeken. Men ziet dus hoe men doet om de prijzen van verbruiks-artikelen hoog te houden en op te drijven. Hier is dus geen werkelijke schaarschte maar een kunstmatige door opkoopen of door inperking der produktie.
Men moet niet denken dat zoo'n mislukte oogst altijd een ongeluk is. O neen, de kapitalisten juichen dikwijls bij zoo'n mislukking. Zoo kon men lezen in het Engelsehe blad The Economist van 2 November: men zal met belangstelling vernemen uit het te Osaka verschijnend dagblad, dat de suikermaatschappijen in Formosa [Taiwan] zich zeer verheugen over de schade, die de jongste stormen aan den oogst van suikerriet hebben toegebracht. Wanneer de oogst zoo groot was geweest als de vooruitzichten waren, zou die opbrengst 3.800.000 balen hebben bedragen, vertegenwoordigende, tegen den dan te verwachten prijs van 6½ Yen (Japansche munt) per baal, een waarde van 24.700.000 Yen. Voornamelijk ten gevolge van de toegebrachte schade is de prijs van de suiker thans 2 Yen hooger dan het vorige jaar; indien nu de opbrengst 800.000 balen minder is, dus 3 millioen balen, dan zal de geheele opbrengst van den oogst 25½ millioen Yen zijn, dat is dus 800.000 Yen meer dan het vorige jaar. Bovendien hebben dan de maatschappijen minder koopwaar aan de markt te brengen en dus minder moeite. Vandaar de vreugde dezer suikermaatschappijen over den slechten oogst".
Dus de heeren kapitalisten staan te lachen bij 'n mislukten oogst, waardoor zij hooger winsten kunnen maken en is de oogst bizonder gunstig, dan gooien zij een deel van den voorraad weg om de waar niet te laten dalen. Deze methode werd overigens reeds gevolgd door de Ned. Oost-Indische Compagnie, die jaarlijks een deel van den oogst van notemuskaat van de Molukken vernielde, ten einde de prijzen hoog te kunnen houden.
Het volk moet leeren inzien dat het de kapitalisten zijn, die kunstmatig de duurte bewerken om grooter winsten te maken.
Nu is de vraag: wat zullen de sociaaldemokraten hiertegen doen, als zij de macht in handen hebben? Zullen zij de produktiemiddelen socialiseeren? Geen denken aan. Dat hebben zij allang uit het hoofd gezet. Ze zijn op veel te goeden voet met het kapitalisme dan dat men zoo iets heeft te vreezen.
Zij roepen den arbeiders nu toe:
„gaat in de vakvereenigingen, die in dezen tijd van duurte het beste bolwerk voor u zijn, waardoor gij alleen door het strijden voor hoogere bonen ten minste een zekere vereffening kunt krijgen voor het verslechten van uw toestand, die de duurte met zich gebracht heeft."
Is het niet belachelijk om de menschen wijs te maken dat de vakvereenigingen in staat zijn hierin verandering te brengen?
Maar wat baten hooger loonen als de levensmiddelen duurder worden? Stel dat men een toeslag krijgt van 10% en de levensmiddelen zijn 13% gestegen, dan levert dat nog een tekort op van 3%.
Organisatie is goed, maar als men daarin het heilmiddel ziet tegen alle kwalen, dan zal men leelijk bedrogen uitkomen. De grondslagen der kapitalistische maatschappij moeten aangepakt worden, en anders komt er niets van terecht.
En dat weten de leiders heel goed, als echte demagogen verbergen zij echter de waarheid.
Nog onlangs kon men in een hoofdartikel der Leipziger Volkszeitung lezen:
„in elk geval staat echter het feit vast: de machtigste vakorganisatie in Duitschland en een der machtigsten in de wereld, is niet in staat, ook maar het verslechten van den materieelen toestand harer medeleden te verhinderen, laat staan haar looneischen door te zetten en zoo dezen toestand te verbeteren.”
Dat klinkt heel anders dan die „zekere vereffening voor het verslechten van den toestand." Hoe rijmt hij dit tezamen? En dan laat hij op dezen onzinnigen zin een nog dwazeren volgen, als hij zegt:
„Maar de groote massa der arbeiders ervaart aan eigen lijf de bittere waarheid, dat geen macht ter wereld, zelfs niet de macht der vakorganisaties haar toestand in de kapitalistische maatschappij duurzaam kan verheffen. De vakorganisatie doet heel veel, maar zij kan de grondslagen van het kapitalisme niet opheffen, zij kan de proletariërs geen dragelijk bestaan geven, zij kan niet eens het verder verarmen tegenhouden. Het neerhalen der kapitalistische klassenheerschappij kan verlossing brengen. Een andere bestaat er niet.”
Akkoord!
Maar alles komt aan op de wijze waarop men dit zal doen?
Moet dat neerhalen geschieden door het parlementarisme?
Nu dan kunnen de arbeiders hun matten wel oprollen, want zelfs al kon dit geschieden, wat een reeks jaren zou er voor noodig zijn om dat te bewerkstelligen?
Het zijn alleen onnoozele halzen of sluwe bedriegers die zulke dingen aannemen of ze anderen wijs maken.
Wij zijn het eens als men zegt: wij moeten het kapitalistische stelsel omverhalen. Maar nu rijst de vraag: hoe? En dienaangaande laten de heeren ons in den steek.
Hooren wij de oplossing van het Internationaal Socialistisch Bureau, bestaande uit de koryfeën der partij in alle landen:
„het Internationaal Socialistisch Bureau konstateert dat de verderfelijke duurte van levensmiddelen, die in het eene land na het andere de uitgehongerde volksmassa voert tot gewelddadige protesten allereerst het gevolg is van de douanen politiek, zonder gewetensbezwaar gevolgd door de meeste kapitalistische staten, zoowel als door de misdadige protektie-politiek der agrarische belangen, die de socialistische partijen stelselmatig bestrijden; dat aan den anderen kant deze duurte het gevolg is van de manoeuvres der kapitalistische kartels (trusts) die de grootste vijanden zijn van het proletariaat en zijn bevrijdingskrijg.”
Dus als er geen protektie was, door de agrariers voorgestaan, en geen trusts, dan was alles in orde en hadden wij niets te klagen.
Inderdaad als dit niet de grootste kwakzalverij is die hier door zoo'n lichaam wordt aan de hand gedaan, dan begrijpen wij er niets van. Eenvoudig men staat paf als men zulke wijsheid hoort verkondigen door menschen die zich toch ook socialisten noemen.
Men wil niet komen tot direkte aktie, tot zelfden, want dan komt men in anarchistisch vaarwater en toch men kan er niet buiten blijven. Het volk zal er instinktief toe overgaan.
Papieren adressen en protesten zijn goed voor de prullemand; beraadslagingen in parlement en gemeenteraad draaien op niets uit.
Intusschen laat ons den revolutionairen geest bij de massa niet uitdooven maar aanwakkeren, de tijd zal komen dat het volk zichzelf zal helpen over de hoofden der sociaaldemokratische leiders heen.
Zoolang de grond en de bodem, de mijnen en groeven, in één woord alle produktiemiddelen niet uit het privaatbezit der kapitalisten zijn gerukt, zoolang is er geen sprake van verlossing.
Deze tijd is bizonder geschikt voor onze propaganda, want de nood dringt en zet ook de ooren open om de verlossing te vinden, waarnaar het volk met reikhalzend verlangen tegemoet ziet. Wee onzer als wij in bekrompenheid geen gebruik maken van de gelegenheid.
(*) Hier wordt verwezen naar de Duitse tegenhanger van de SDAP, de voorloper van de huidige PvdA. Na de Tweede Wereldoorlog schudde de SDAP (zoals jaren later ook de PvdA onder Wim Kok) wat "ideologische veren" af, misschien ook om wat acceptabeler te zijn voor deelname aan een regeringscoalitie. De SDAP deed daarbij zelfs afstand van haar naam, die mogelijk de KVP zou kunnen afschrikken. Het is daarbij overigens tekenend dat PvdA niet "Partij voor de Arbeiders" betekent, maar "Partij van de Arbeid", zodat de naam ook zou kunnen betekenen dat de belangen van de 'werkgevers' verdedigd worden.