H.P.G. Quack citeert in het 1e deel (bladzijde 319) van zijn zesdelige werk De Socialisten uit 1898 een stuk tekst van de Franse bankier Jacques Necker (1732-1804) uit diens Sur la Législation et le commerce des grains (uit 1775) een gedenkwaardig fragment, dat ook nu in grote lijnen nog steeds van toepassing is:
Wanneer men zijn gedachten laat gaan over de maatschappij en over haar wetten, dan wordt men door één zaak getroffen, die wel overwogen moet worden: het is deze, dat bijna al onze burgerlijke instellingen gemaakt zijn ten voordeele der eigenaars. Schrik overvalt ons, wanneer wij het wetboek opnemen, en daarin slechts de bevestiging van deze waarheid vinden. Men zou werkelijk zeggen, dat een kleine groep menschen, na de aarde eerst onder elkaar verdeeld te hebben, wetten van vereeniging en waarborg tegen de groote menigte heeft gemaakt, gelijk ze wijkplaatsen in de wouden zou hebben opgericht, om zich tegen de wilde beesten te beschermen.
Intusschen klemt de opmerking, dat, na de vaststelling der wetten van eigendom, van rechtspleging en van vrijheid, er bijna niets gedaan is voor de talrijkste klasse der burgers. Wat raken ons uw wetten van eigendom?, zouden die burgers kunnen zeggen. Wij bezitten niets. Uw wetten van recht en rechtspraak? Wij -hebben niets te verdedigen. Uw wetten van vrijheid? Indien wij morgen niet werken, staat de dood vóór onze deur.”
Misschien lijkt het bij oppervlakkige lezing een beetje overdreven om deze regels op onze hedendaagse maatschappij toe te passen, want als we ontslagen worden (omdat bijvoorbeeld onze werkgever [in werkelijkheid onze werknemer, want wij geven ons werk af aan de bazen] zijn geld liever steekt in zijn eigen luxe dan in modernisering van zijn bedrijf - en de boel dus failliet gaat) krijgen we (in ieder geval gedurende enige tijd) een uitkering, die toereikend zou moeten zijn om niet te verhongeren - maar onvoldoende om gezondsheidsproblemen doeltreffend op te kunnen lossen. Deze uitkering verandert met een beetje pech al snel in participatie-slavernij, waarbij we verplicht worden om werk te verrichten, dat eigenlijk door een gesalarieerde arbeider gedaan zou kunnen -en dus moeten- worden.
En over de rechtvaardigheid van de wetten: denk maar de zorgvuldigheid waarmee de belastingdienst met het grootste gemak mensen beschuldigt van fraude en hen zo zonder wroeging in onvoorstelbare ellende heeft gestort (denk aan de toeslagfraude - zie RTL-Nieuws van 7 juli 2020), terwijl voor grootgraaiers (multinationals en ander gespuis) geheime regelingen (zogenaamde rulings) worden bedacht, zodat die geen of enorm weinig belasting hoeven te betalen. Daardoor kunnen die grootgraaiers legaal belasting ontduiken, wat dan ineens "belastingontwijking" heeft, maar in feite hetzelfde is wat bij gewone mensen "belastingontduiking" heet.
Of wat de denken van Prins Bernhard, die zich begin jaren 1960 voor ruim een miljoen had laten omkopen door de vliegtuigbouwer Lockheed? Als straf werd dat geld niet verbeurd verklaard. Dat zou Bernhard aan goede doelen geschonken hebben. Misschien dure auto's voor zichzelf? Wel mocht hij in het openbaar zijn militair (operette-)uniform en onderscheidingen niet meer dragen (een soort AvondVierdaagse-medailles voor mensen die zichzelf belangrijk vinden). De onderzoekscommissie wilde niet uitsluiten dat Prins B. "te goeder trouw" had gehandeld. Zo soepel was de belastingdienst niet voor de "toeslagfraudeurs"...
Bij het onderzoek naar de Lockheed-affaire was intussen ook al gebleken dat Bernhard zur L.-B. ook al geld had gekregen van vliegtuigbouwer Northrop, maar dat was onder de tafel geveegd, om een "constitutionele crisis" te vermijden. Juliana had namelijk gedreigd af te treden, als Bernhard werkelijk vervolgd zou worden, en Beatrix had van haar kant gedreigd dat zij dan Juliana niet op zou volgen.
Erg jammer, want anders zouden we misschien weer een Republiek geworden zijn!