De volgende tekst is een fragment uit Over de vrijwillige Slavernij, geschreven door Étienne de la Boétie (1530-1563), in 1933 vertaald door Bart de Ligt. Lees het rustig en vraag je dan eens af of je werkelijk vrij bent, of in welke mate je jezelf nog als vrij mens kunt beschouwen...
De dapperen vrezen ter verkrijging van het goede dat zij eisen, geen gevaar, de werkzamen zien tegen geen moeite op; de laffen en versuften kunnen noch het kwaad verduren, noch het goede winnen; ze bepalen er zich toe dit te wensen; doch al ontneemt de lafheid hun de kracht er aanspraak op te maken, het verlangen ernaar blijft hun van nature bij. Een dergelijk verlangen, de drang om allerlei te wensen, wat, als het verkregen was, gelukkig en tevreden zou maken, is wijzen en dwazen, moedigen en lafaards gemeen. Er is slechts één ding, waarvan ik niet kan zeggen, hoe de natuur bij de mensen in gebreke blijft het te begeren: dat is de vrijheid, zulk een kostbaar goed dat, als zij verloren is, alle ongelukken volgen. Het goede zelfs dat overblijft, verliest, door slavernij bedorven, alle smaak en geur. En toch, de vrijheid slechts wensen de mensen niet, en naar het haast schijnt, om geen andere reden dan omdat, als zij haar wensten, zij haar hebben zouden; het lijkt alsof zij alleen weigeren haar zich toe te eigenen, omdat zij te gemakkelijk te verkrijgen is.
Arme, ellendige lieden, dwaze volken, naties, eigenwijs in uw kwaad en blind voor uw hoogste goed! U laat u het schoonste en schitterendste van al uw inkomsten ontnemen, uw velden plunderen, uw huizen leeg stelen en van haar oude, voorvaderlijke meubels beroven. U leeft zo, dat ge kunt zeggen, dat niets u toebehoort, het schijnt tegenwoordig reeds een groot geluk te wezen, voor de helft slechts te beschikken over uw goederen, uw familie en uw leven! En al die schade, dat ongeluk, dat verval, komt niet over u door vijanden, maar slechts door de vijand: door hem, dien u even machtig gemaakt hebt als hij is, in wiens dienst u zo dapper in de oorlog gaat, voor wiens grootheid u zelfs niet weigert, u bloot te stellen aan de dood. Toch heeft hij die u overheerst, slechts twee ogen, twee handen, één lichaam, niets anders, dan wat de minste man van de talloze inwoners uwer stede heeft; het enige, wat hij méér heeft dan u allen, is het voorrecht, dat u hem zelf schenkt, om u te niet te doen. Vanwaar zou hij zoveel ogen krijgen, om u te bespieden, als u ze hem niet gaf? Hoe zou hij u met zoveel handen slaan, als hij die niet van u kreeg? Vanwaar heeft hij de voeten om uw stede [woning] te vertreden, dan van u? Hoe anders heeft hij over u één greintje macht, dan door u zelf? Hoe zou hij u durven vertrappen, indien u er niet in toestemde? Wat zou hij u kunnen doen, als u niet de heler was van de rover, die u besteelt, de medeplichtige van de moordenaar, die u doodt, de verrader van u zelf? U zaait uw vruchten, opdat hij ze verwoest; u meubelt en vult uw huizen, om ze door hem te laten leegplunderen; u voedt uw dochters op, om hem gelegenheid te geven zijn ontucht te verzadigen; u voedt uw zonen op, opdat hij ze, in het gunstigste geval, in zijn oorlogen drijft, naar de slachtbank voert, van hen dienaars zijner hebzucht maakt en uitvoerders van zijn wraak. U beult u met arbeid af, opdat hij zich kan onderdompelen in genot en wentelt in lage geneugten; u verzwakt u zelf, om hem des te machtiger en steviger te maken, zodat hij u steeds korter in de teugel houdt. En toch - van al die onwaardigheden, die de beesten òf niet voelen òf niet verduren zouden, kunt u zichzelf verlossen, niet door te trachten u daarvan te bevrijden, maar alleen door het anders te willen: besluit niet meer te dienen, en u bent vrij! Ik wil dus niet eens, dat u hem opzij stoot of ter neer doet tuimelen; steunt hem slechts niet meer, en u zult hem door zijn eigen gewicht ineen zien storten en verbrijzeld worden, als een geweldige kolos, waaraan men het voetstuk heeft ontnomen.
Vrijwillige dienstbaarheid
De dapperen vrezen ter verkrijging van het goede dat zij eisen, geen gevaar, de werkzamen zien tegen geen moeite op; de laffen en versuften kunnen noch het kwaad verduren, noch het goede winnen; ze bepalen er zich toe dit te wensen; doch al ontneemt de lafheid hun de kracht er aanspraak op te maken, het verlangen ernaar blijft hun van nature bij. Een dergelijk verlangen, de drang om allerlei te wensen, wat, als het verkregen was, gelukkig en tevreden zou maken, is wijzen en dwazen, moedigen en lafaards gemeen. Er is slechts één ding, waarvan ik niet kan zeggen, hoe de natuur bij de mensen in gebreke blijft het te begeren: dat is de vrijheid, zulk een kostbaar goed dat, als zij verloren is, alle ongelukken volgen. Het goede zelfs dat overblijft, verliest, door slavernij bedorven, alle smaak en geur. En toch, de vrijheid slechts wensen de mensen niet, en naar het haast schijnt, om geen andere reden dan omdat, als zij haar wensten, zij haar hebben zouden; het lijkt alsof zij alleen weigeren haar zich toe te eigenen, omdat zij te gemakkelijk te verkrijgen is.
Arme, ellendige lieden, dwaze volken, naties, eigenwijs in uw kwaad en blind voor uw hoogste goed! U laat u het schoonste en schitterendste van al uw inkomsten ontnemen, uw velden plunderen, uw huizen leeg stelen en van haar oude, voorvaderlijke meubels beroven. U leeft zo, dat ge kunt zeggen, dat niets u toebehoort, het schijnt tegenwoordig reeds een groot geluk te wezen, voor de helft slechts te beschikken over uw goederen, uw familie en uw leven! En al die schade, dat ongeluk, dat verval, komt niet over u door vijanden, maar slechts door de vijand: door hem, dien u even machtig gemaakt hebt als hij is, in wiens dienst u zo dapper in de oorlog gaat, voor wiens grootheid u zelfs niet weigert, u bloot te stellen aan de dood. Toch heeft hij die u overheerst, slechts twee ogen, twee handen, één lichaam, niets anders, dan wat de minste man van de talloze inwoners uwer stede heeft; het enige, wat hij méér heeft dan u allen, is het voorrecht, dat u hem zelf schenkt, om u te niet te doen. Vanwaar zou hij zoveel ogen krijgen, om u te bespieden, als u ze hem niet gaf? Hoe zou hij u met zoveel handen slaan, als hij die niet van u kreeg? Vanwaar heeft hij de voeten om uw stede [woning] te vertreden, dan van u? Hoe anders heeft hij over u één greintje macht, dan door u zelf? Hoe zou hij u durven vertrappen, indien u er niet in toestemde? Wat zou hij u kunnen doen, als u niet de heler was van de rover, die u besteelt, de medeplichtige van de moordenaar, die u doodt, de verrader van u zelf? U zaait uw vruchten, opdat hij ze verwoest; u meubelt en vult uw huizen, om ze door hem te laten leegplunderen; u voedt uw dochters op, om hem gelegenheid te geven zijn ontucht te verzadigen; u voedt uw zonen op, opdat hij ze, in het gunstigste geval, in zijn oorlogen drijft, naar de slachtbank voert, van hen dienaars zijner hebzucht maakt en uitvoerders van zijn wraak. U beult u met arbeid af, opdat hij zich kan onderdompelen in genot en wentelt in lage geneugten; u verzwakt u zelf, om hem des te machtiger en steviger te maken, zodat hij u steeds korter in de teugel houdt. En toch - van al die onwaardigheden, die de beesten òf niet voelen òf niet verduren zouden, kunt u zichzelf verlossen, niet door te trachten u daarvan te bevrijden, maar alleen door het anders te willen: besluit niet meer te dienen, en u bent vrij! Ik wil dus niet eens, dat u hem opzij stoot of ter neer doet tuimelen; steunt hem slechts niet meer, en u zult hem door zijn eigen gewicht ineen zien storten en verbrijzeld worden, als een geweldige kolos, waaraan men het voetstuk heeft ontnomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten